DEEL IV

INTERPLANETAIRE VLUCHTEN EN SLOTBESCHOUWINGEN

HOOFDSTUK 8

INTERPLANETAIRE EN ANDERE VLUCHTEN IN DE VRIJE RUIMTE

Bij voortduring heb ik gepoogd mij in dit geschrift te onthouden van al te speculatieve gedachtengangen. De problemen waarvoor de ruimtevaartgeneeskunde zich gesteld zal zien heb ik binnen redelijke proporties van waarschijnlijkheid willen houden. Hoe verder men vooruit wil zien hoe moeilijker dit wordt. Het lijkt mij daarom weinig zinvol om anders dan in zeer algemene trekken enkele medische problemen verbonden aan de inter- planetaire of interstellaire vluchten te bespreken. Wij zullen daarbij onderscheid moeten maken tussen de vlucht zelve en het reisdoel.

Wat het eerste punt, de vlucht zelve, betreft zal nagegaan worden in hoeverre de situatie verschilt van die welke in het ruimtestation heerst. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de afmetingen van het ruimtevaartuig veel geringer zijn dan die van het ruimtestation. Wanneer wij nu in vogelvlucht de problemen uit deel II toetsen aan deze maatstaf dan valt het volgende op te merken.

Het microklimaat laat zich moeilijker bestendigen in verband met de vele voorzieningen, die hiervoor nodig zijn. Ook valt, bij onvoorziene omstandigheden, geen snelle bijstand te verwachten vanaf de aarde. Het temperatuursevenwicht zal bij verre vluchten de invloed ondergaan van de toe- of afnemende zonne-energie al naar gelang de afstand tot de zon kleiner of groter wordt. Wanneer voor het instandhouden van het biochemisch evenwicht van zonne-energie gebruik wordt gemaakt zal ook op dit punt de afstand tot de zon een belangrijke factor worden.

Voor de dynamische verhoudingen in het ruimteschip wordt gewoonlijk een situatie van gewichtsloosheid aangegeven afgezien van de korte periode, waarin het schip de benodigde versnelling krijgt om vrij te komen van het ruimtestation en zijn baan te kiezen. Het lijkt mij niet onmogelijk dat men in de toekomst van moderne energiebronnen gebruik zal kunnen maken om het schip ook op zijn verdere reis een continue versnelling te geven. Veel wijdere en snellere vluchten zouden dan beraamd kunnen worden. Tevens zou dan de gewichtsloosheid niet langer een probleem zijn. Een opheffing van de gewichtsloosheid door de introductie van een centrifugale versnelling, zoals dat in het ruimtestation beoogd wordt, schijnt immers in het ruimteschip wel moeilijk te realiseren; daarvoor zouden de afmetingen te klein zijn. Ik meen dat hierop echter wel degelijk een eenvoudig antwoord te geven is. Men hoeft immers niet aan een gesloten wiel of ringconstructie te denken om een centrifugale versnelling te verkrijgen. Wanneer men zich het ruimteschip voorstelt te bestaan uit twee eenheden die door een kabel of stang aan elkander verbonden zijn (fig. 19), dan zal men deze twee compartimenten om hun gemeenschappelijk zwaartepunt kunnen laten draaien. Kabellengte (2r), rotatieselheid (W ) en centrifugale versnelling (b) zijn volgens de formule b= W 2r naar willekeur te kiezen.

De zintuigphysiologische factoren zullen bij de interplanetaire vlucht niet veel verschillen van hetgeen reeds in hoofdstuk 5 besproken werd met betrekking tot de situatie in het ruimtestation. Met name interesseert ons weer de ruimtelijke stabiliteit en ruimtelijke oriëntatie. Het leven aan boord van het ruimtestation zal ruimschoots gelegenheid bieden om de verschillende zintuigphysiologische facetten te leren kennen en de individuele verschillen in adaptatievermogen aan de ongewone verhoudingen bloot te leggen. Op grond van deze gegevens kan men de constructie van het ruimteschip en de selectie der bemanning nader uitwerken.

De psychologische consequenties der interplanetaire vluchtsituatie zullen om verschillende redenen een ander - en potentieel ernstiger - karakter kunnen dragen dan die welke in het ruimtestation te duchten zijn. Allereerst komt het mij voor dat het gevoel van verlatenheid. de contactverbrokenheid of ecplexie, veel dreigender vormen kan aannemen wanneer de aarde een stip is geworden aan het firmament, niet groter of kleiner dan iedere andere planeet of ster; wanneer de ruimtevaarder zich naar de verder verwijderde regionen van ons planetenselsel begeeft dan wordt ook de zon voor hem steeds kleiner. Gekomen in de baan van Pluto zal de zon voor hem niet groter zijn dan Venus is voor de aardbewoners. Hoe zijn venster ook gericht zal zijn hij zal immer in het nachtelijk duister turen.

Ten tweede is de opgeslotenheid in een klein ruimteschip stellig veel provocerender voor het ontstaan van psychische desequilibraties dan het groepsverblijf in een groot ruimtestation. Ten derde noem ik de onmogelijkheid de situatie op korte termijn te doorbreken. Ook dit schijnt mij toe obsederend te kunnen worden. Tenslotte is het schier onvoorstelbaar hoe de mens zich zal weten te handhaven in het onherbergzame terrein dat hem op andere planeten wacht en waar hij geduldig het juiste tijdstip voor de terugtocht moet verbeiden; en hiermee zijn wij dan gekomen op het laatste punt van bespreking, te weten het reisdoel.


Fig. 19 geeft een schematische voorstelling van een roterend ruimteschip. Ter verkrijging van de gewenste centrifugale versnelling zou men een dergelijk schip uit twee onderling verbonden compartimenten kunnen opbouwen welke om hun gemeenschappelijk zwaartepunt roteren.

Laat mij mogen beginnen te zeggen dat het radiocontact van ruimteschip met ruimtestation tot over zeer grote afstand mogelijk blijft. Deze zeer gunstige omstandigheid is het gevolg van de betrekkelijk "schone aether in de lege ruimte. Met opzet zeg ik: betrekkelijk, omdat er wel degelijk een melkweg-ruis bestaat die weliswaar aanzienlijk geringer is dan de atmospherische storingen waarmee wij op aarde te maken hebben maar vermoedelijk toch hoger ligt dan de eigen ruis der telecommunicatie- apparatuur. In hoofdstuk 7 besprak ik reeds in het kort enige factoren die de detectabiliteit van het radiosignaal bepalen. In het bijzonder is het nu de signaal-ruis verhouding, die ons hier interesseert. Om de afstandsverzwakking van het signaal zo laag mogelijk te houden zou men gebruik kunnen maken van een gerichte bundel en dus van zeer korte golflengten zoals deze ook voor de Radar benut worden. Intussen krijgt de telecommunicatie door de grote afstanden wel een zeer uitzonderlijk karakter. De transmissietijd neemt immers bij iedere 300.000 km met 1 sec. toe. Al spoedig zal daardoor de eigenlijke radiotelefonie, het radiogesprek tot een monologue á deux geworden zijn.

Wat het reisdoel zelf betreft het volgende: Gewoonlijk stelt men zich voor dat het eerste doel zal zijn een tocht om de maan om vervolgens een landing op de maan uit te voeren en in een derde phase koers te zetten naar een der planeten. Men heeft zich nu beziggehouden met de biologische voorwaarden die men op de verschillende einddoelen kan verwachten en spreekt van planetaire ecologie; met betrekking tot het leven dat men op de planeten wellicht aan zal treffen worden de termen astrobiologie en astrobotanie gebezigd (Strughold). Uit de beschouwingen van Strughold (94) neem ik het volgende staatje over:

 

Atmospheer

Hydropheer

Bio- temperatuur

Koolzuur

Zuurstof

Mercurius

-

-

-

-

-

Venus

+

(+)

+

+

(+)

Aarde

+

+

+

+

+

Mars

+

(+)

+

+

(+)

Jupiter

+

(-)

-

-

-

Saturnus

+

(-)

-

-

-

Uranus

+

(-)

-

-

-

Neptunis

+

(-)

-

-

-

Pluto

+

(-)

-

-

-

+: aanwezig , (+): waarschijnlijk aanwezig, in geringe hoeveelheid. -: afwezig, (-): aanwezig in bevroren toestand.

De gegevens laten duidelijk zien dat slechts op Venus en Mars enigszins aan aarde acquivalente biologische condities aangetroffen kunnen worden. Dat de andere planeten hiervan verstoken zijn is het gevolg van de verschillen in zonne-energie die op Mercurius veel intensiever en op de overige planeten veel minder krachtig is. Door dit verschil in zonne-energie laten zich ook de verschillen in de atmospheersamenstelling der planeten verklaren. Oorspronkelijk bestonden deze verschillen niet en was er op alle planeten uitsluitend waterstof. Door de ultraviolette zonnestraling zijn op Venus, Aarde en Mars in verloop van vele millioenen jaren zuurstof en oxydatie-producten ontstaan. De procentuele verhoudingen waarin zuurstof en koolzuur op deze drie planeten voorkomen, lopen onderling echter zeer sterk uiteen. Venus gaat schuil achter dikke koolzuurnevels terwijl op Mars naar schatting de zuurstofspanning nog niet 0.1 mm Hg bedraagt (de Vaucouleurs, 94)

Men stelle zich derhalve niet voor dat de ruimtevaarder op een der planeten zijn meegenomen microklimaat kan verlaten. Op Mars, dat gemeenlijk als eerste planetaire reisdoel beschouwd wordt, zou trouwens de barometrische druk op grondniveau een dergelijke vrijheid niet veroorloven. De barometerdruk aldaar wordt namelijk geschat op 70 mm. Dit is aequivalent aan een hoogte van 17 km boven aarde. In hoofdstuk 2 werd besproken hoe op dat niveau de mens slechts kort leven kan wanneer hij zich niet in een drukpak resp. een drukcabine bevindt.

Binnen ons zonnestelsel, zo moet wel de conclusie zijn, is voor de mens geen andere planeet dan de aarde vrij bewoonbaar. Over wat andere zonnestelsels hem te bieden hebben is bij de huidige stand van kennis nog geen uitspraak te doen. Het komt mij voor dat de ruimtevaartgeneeskunde zich derhalve beter kan onthouden van speculaties daaromtrent.


Go to the INDEX page